Inzageverzoek artikel 15 AVG en misbruik van recht: waar ligt de lat?

12 april 2022 / in Nieuws / door Sippe van der Tas

Gepubliceerd in Sdu Opmaat Privacyrecht d.d. 23 maart 2022

Op 9 maart 2022 heeft de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State een uitspraak gedaan waarin twee interessante AVG-gerelateerde rechtsvragen met betrekking tot het inzageverzoek van artikel 15 AVG aan de orde kwamen. Het ging hierbij om de vragen: wat zijn de eisen die aan een inzageverzoek kunnen worden gesteld en kan een inzageverzoek ‘misbruik van recht’ opleveren?

Casus
Het college van B&W van de gemeente Ede had in 2019 aan de burger een ‘naheffingsaanslag parkeren’ opgelegd, waartegende burger op 31 december 2019 in een brief bezwaar had gemaakt. In de brief staat ook:

‘Bezwaar
[…] Ik verzoek u de zaaksdossiers te verstrekken. […]

Inzageverzoek
Namens belanghebbende verzoek ik u om fysieke afschriften te verstrekken van de persoonsgegevens die u van belanghebbende verwerkt.

Gronden
Na ontvangst van de stukken zal het bezwaarschrift (nader) worden gemotiveerd.’

Het college heeft in dat verband op 10 januari 2020 een aantal documenten aan de burger verstuurd. De burger heeft daartegen bezwaar gemaakt en gesteld dat het verstrekte overzicht niet volledig is en niet voldoet aan de eisen van artikel 15 van de AVG. In het daaropvolgende besluit van 7 februari 2020 van het college geeft zij aan dat uit de brief van 31 december van de burger niet blijkt dat deze gebruik wilde maken van het inzagerecht van artikel 15 AVG. De heffingsambtenaar heeft de tekst in de brief onder ‘inzageverzoek’ aangemerkt als een verzoek om het verstrekken van gegevens over de naheffingsaanslag en niet als een AVG-inzageverzoek. De burger heeft tegen het besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

Nadat de rechtbank in februari 2021 heeft bepaald dat de brief van 31 december 2019 wel degelijk een afzonderlijk inzageverzoek als bedoeld in de AVG is, heeft het college daartegen hoger beroep ingesteld.

Oordeel van de Afdeling Bestuursrecht
In haar uitspraak bevestigt de Afdeling op het bovenstaande punt de uitspraak van de rechtbank.

Het hoger beroep van het college was echter óók gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de burger geen ‘misbruik van recht’ had gemaakt door onder andere de indiening van het inzageverzoek, hetgeen het college in de beroepsprocedure bij de rechtbank had aangevoerd. In dat verband had het college genoemd dat de burger veel procedures heeft lopen, bij verschillende gemeenten AVG-verzoeken heeft ingediend, bezwaar, beroep en hoger beroep heeft ingesteld in verband met het besluit van het college van 10 januari 2020 en een ander besluit van het college. Deze procedures waren allen AVG-gerelateerd.

De Afdeling heeft ook dit punt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Beoordeling: eisen aan inzageverzoek, de lat ligt laag
De Afdeling noemt de volgende argumenten waarom het inzageverzoek, onderdeel van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeren, een inzageverzoek is als bedoeld in artikel 15 AVG:

  • De presentatie en formulering van het verzoek onder een apart kopje ‘inzageverzoek’;
  • Er is verzocht om ‘afschriften van verwerkte persoonsgegevens’;
  • Het feit dat is verzocht om ‘fysieke afschriften’ maakt niet dat geen sprake is van een AVG-verzoek.

Persoonlijke noot auteur
Deze afweging lijkt mij volkomen terecht. Vanzelfsprekend moet het voor een verwerkingsverantwoordelijke duidelijk zijn dat er sprake is van een inzageverzoek. Het recht op inzage moet ingevolge considerans 63 van de AVG echter ‘eenvoudig’ kunnen worden uitgeoefend. Gezien het belang van een betrokkene om te weten wat er met zijn persoonsgegevens gebeurt mag aan de vorm (formulering en al dan niet in een afzonderlijk verzoek) waarin dat gebeurt niet te veel eisen worden gesteld. Terecht gaan de recent geconsulteerde ‘Guidelines 01/2022 on data subject rights – Right of access’ daar in randummer 50 ook van uit. Wat mij betreft zit de wijze waarop en de formulering waarmee het inzageverzoek in deze kwestie is ingediend boven het minimum. Uit jurisprudentie zal moeten blijken waar de lat precies ligt.

Beoordeling: eisen aan beroep op ‘misbruik van recht’, de lat ligt hoog
De Afdeling komt op basis van onder meer de volgende argumenten tot de conclusie dat de burger door het indienen van een AVG-inzageverzoek, naast meerdere aan de AVG gerelateerde acties, geen misbruik van (proces)recht maakt:

  • De Afdeling zegt dat in het algemeen voor een geslaagd beroep op misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, bijvoorbeeld wanneer rechten of bevoegdheden zijn gebruikt zonder redelijk doel, een ander doel dan waarvoor ze zijn bedoeld of met kwade trouw. Verder geeft zij aan dat een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht oplevert, maar dat dit in combinatie met andere omstandigheden wel zo kan zijn;
  • De vergelijking door het college met een ander geval waarin een burger ten minste 40 keer een naheffingsaanslag parkeerbelasting uitlokte en waarin de rechtbank wel vond dat er sprake was van misbruik gaat niet op. In dit geval heeft de burger blijkbaar AVG-inzageverzoeken ingediend bij vijf gemeenten en het aantal verzoeken en procedures is niet duidelijk;
  • Het doel van het verzoek (heeft de gemeente Ede gegevens van de burger met andere gemeenten gedeeld?) en de overige acties van de burger zijn in overeenstemming met de doelen van de AVG. Verwijzend naar onderdeel 63 van de considerans van de AVG geldt voor een dergelijk verzoek een lage drempel.

Persoonlijke noot auteur
Ook dit oordeel lijkt mij volkomen terecht: een betrokkene moet immers zonder al te veel beperkingen zijn rechten op grond van de AVG kunnen uitoefenen. Merkwaardig is dat het college zich niet (ook) heeft beroepen op artikel 12 lid 5 AVG (o.a. specifieke weigeringsgrond bij kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken), al had dat mijn inziens geen ander resultaat opgeleverd.

Bron: Raad van State 09 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:688
ECLI:NL:RVS:2022:688
Art. 15 AVG
Art. 13 jo art.15 Boek 3 BW